In the Stomach of the Predators
In de tweedelige tentoonstelling In the Stomach of the Predators verkennen de in Berlijn gevestigde kunstenaars, curatoren en theoretici Alice Creischer en Andreas Siekmann de roofzuchtige logica van het laat-kapitalisme. De twee afzonderlijke kunstwerken zijn een uitkomst van hun recente gezamenlijke onderzoek naar de privatisering van gemeenschappelijke bronnen, de commons. Ze behandelen de casussen van plantenzaden, landeigendomsrechten en intellectueel eigendom, waarbij Creischer het idioom van theater- en filmenscenering hanteert, en Siekmann gebruik maakt van tableaus met pictogrammen.
De installatie van Siekmann voert ons mee naar het Noorse eiland Spitsbergen, waar de Svalbard Global Seed Vault zich bevindt. Het is een initiatief dat in het leven werd geroepen om alle land- en tuinbouwgewassen van de wereld “voor hun uiteindelijke uitsterven te behoeden” door zaden van alle bekende soorten op te slaan. We komen er echter al snel achter dat het plantenarchief gefinancierd wordt door precies dezelfde lobby’s uit het bedrijfsleven die met het behartigen van hun eigenbelang juist een bedreiging vormen voor de diversiteit aan gewassen, onder meer door zich bezig te houden met genetische manipulatie.
Siekmann brengt die gecompliceerde en tegenstrijdige belangenverstrengeling aan het licht met behulp van grote mobiele panelen met pictogrammen. Zijn beeldtaal doet denken aan het vocabulaire dat wetenschapsfilosoof en politiek econoom Otto Neurath in de jaren twintig ontwikkelde in samenwerking met de kunstenaar Gerd Arntz. Arntz maakte deel uit van een anarchistisch-syndicalistische beweging in Keulen en Berlijn, en samen ontwierpen zij een verzameling grafische iconen die uitdrukkelijk in dienst stond van proletarisch verzet.De overdracht van biodiversiteit naar privaat bezit is typerend voor de actuele wereldwijde situatie. Siekmann’s nauwgezet geordende, systematische opeenvolging van tekens, iconen en hun zichtbaar gemaakte onderlinge verbindingen, schetst een verontrustende kaart van de relaties tussen de economische en politieke aspecten van die overgave.
De hoofdrollen in het werk van Creischer zijn weggelegd voor een cast van wispelturige, symbolisch geladen dierfiguren. Deze wolf, hyena, beer en jakhals vertegenwoordigen ieder een andere vorm van de monopolisering van wat ooit gemeenschapsgoed was. De dieren worden op een reis van Spitsbergen naar Benin en Istanbul gestuurd. Onderweg worden ze geconfronteerd met situaties die absurd en soms zelfs grotesk lijken. Een dieper gelegen, serieuzere laag biedt tegenwicht aan de surreële gebeurtenissen, doordat de personages te maken krijgen met het angstaanjagende functioneren van de neoliberale conditie. De wezens zijn allegorische personificaties van het samengaan van hebzucht, onrecht en vernietiging. Ze vertolken in een aantal verschillende uitingsvormen de meest uiteenlopende scenario’s. De slapstickachtige manier van omgaan met wanhoop van Charlie Chaplin gaat hand in hand met de theaterexperimenten van Bertolt Brecht. Creischer benoemt in dit werk onvermijdelijk funeste vragen over wereldwijd genetisch erfgoed, land grabbing, de uitputting van natuurlijke hulpbronnen en de pseudowetenschap van financiële speculatie. Tegelijkertijd schuwt ze het niet om ook kunst kritisch te bevragen – en dan met name de capaciteit van kunst om zulk veelomvattend en grootschalig geweld al dan niet te kunnen weerleggen. Hoewel de film zo het vermogen van kunst om zich te verzetten onderzoekt, komt haar berusting ten aanzien van kapitaalstromen minstens zo vaak aan de orde als de paradoxale betekenis van “overleven” in een tijdperk van door mensen veroorzaakte rampspoed.