Musée de la danse, expo zéro

Toen de bekende Franse choreograaf Boris Charmatz benoemd werd tot directeur van het Nationaal choreografisch centrum in Rennes, was het eerste wat hij deed de naam van het centrum veranderen in Musée de la danse (Museum van de dans).[1] In een manifest dat die verandering bepleitte, betoogde Charmatz dat hij simpelweg de woorden ‘nationaal’, ‘choreografisch’ en ‘centrum’ uit de naam van de instelling had geschrapt. Hoe kunnen we het motief achterhalen van deze ondergraving van het sterke institutionele kader (het ‘centrum’), van de culturele en politieke bepaling van een dergelijk kader (het ‘nationale’) en van het vak zelf (het ‘choreografische’)? En wat kunnen we verder opmaken uit de iconoclastische vervanging van die betekenaars door een andere (het ‘museum’) die toch eerder tot die lijst van verstarde institutionele termen lijkt te horen dan tot het subversieve domein, ondanks de speelsheid van de nieuwe naamgeving zelf?

Om die vragen te beantwoorden moeten we kijken naar een van de eerste projecten die Musée de la danse ontwikkeld heeft, expo zéro. Eerdere edities van dit project vonden plaats in 2009 in Musée de la danse/Le Garage, Rennes, in LiFE, Saint Nazaire en het Flying Circus Project, Singapore. De vierde editie wordt uitgevoerd bij BAK, in coproductie met Springdance festival voor hedendaagse dans. expo zérois een tentoonstelling zonder objecten (vandaar het zéro in de titel), die tot stand wordt gebracht door een groep mensen, met hun herinneringen, handelingen, de resultaten van hun samenwerkingen en uitwisselingen. Ter gelegenheid van deze reprise van expo zérobrengt een groep van tien mensen, onder wie choreografen, dansers, beeldend kunstenaars, filosofen, theoretici en architecten, vier dagen door waarin zij samen als een soort denktank aan het werk gaan. Tijdens deze periode reflecteren de deelnemers vanuit hun eigen discipline op vragen die het conceptuele kader van een ‘museum van de dans’ oproept en proberen zij gezamenlijk een opzet voor de tentoonstelling te bedenken die in de laatste twee dagen van het project zal plaatsvinden. Dit proces van debatteren, discussiëren, onderzoeken (zowel individueel als in ad hoc groepen) in talen die variëren van strenge intellectuele argumenten tot performatieve gebaren, geeft een indruk van hoe dit ‘museum’ gezien kan worden.

Voordat een expo zéro plaatsvindt stuurt Charmatz, die dit project bedacht, persoonlijke ‘briefings’ naar de deelnemers, waarmee hij strategisch verschillende zienswijzen op het concept van een ‘museum van de dans’ wil uitlokken. De briefings zijn bedoeld om de deelnemers aan te zetten tot reacties en engagement vanuit hun eigen discipline en werkwijze en, bovenal, om het denkterrein uit te breiden waarin het museum beschouwd zou moeten worden, en zo mogelijkheden te scheppen die in de institutionele context van een museum niet direct vanzelfsprekend zijn. Zoals we kunnen afleiden uit de briefing aan kunstenaar en schrijver Tim Etchells (die deelnam aan de eerste editie van het project, in Rennes), moet een museum van de dans zijn bezigheden niet beperken tot zelfbespiegelende exercities over kunst als een autonome luchtbel, maar moet het de urgenties van de hedendaagse samenleving (de ‘echte’ wereld) tot zijn toneel van handelen maken. Charmatz schreef: “T.E. stelt dat het belangrijkste museum van de dans eigenlijk Europa is, waar de bewegingen voor immigranten zo begrensd, gecontroleerd en ingeperkt zijn. Het dodelijke museum van het land dat je niet kunt aanraken, waarin je niet kunt leven en dat je niet vrij in en uit kunt gaan. (…) Europa als een kamp dat de beweging van buitenlanders een halt toeroept?? Als een gruwelijk museum van de non-dans?? Fantasieën en een hele rits gedachten.” In een email die Charmatz aan architect Nikolaus Hirsch stuurde, ter voorbereiding op zijn deelname aan expo zéro, komen we terecht in een ander veld van kritiek, dit keer naar bepaalde institutionele logheid en de fysieke (als ook culturele en politieke) bepalingen die architectuur veronderstelt: “Een museum van de dans heeft geen vastgelegde architectuur nodig, en architectuur zonder architectuur is de toekomst van de architectuur.” In weer een andere _briefing _aan schrijver en curator Georg Schöllhammer komen we nog dichter bij de veronderstellingen van wat een ‘museum van de dans’ zou kunnen zijn. In plaats van een vaste machtsstructuur in de organisatie van kennis moet een museum bovenal een instrument voor kritiek zijn. Deze kritiek moet echter uitgeoefend worden door een geëngageerd subject, wiens kritischeblik niet alleen gericht moet zijn op het instituut en zijn kunsthistorische tradities, maar ook op heersende debatten in de hedendaagse samenleving. Charmatz stelde voor: “We zullen dit bespreken tijdens de week van verblijf voorafgaand aan de feitelijke tentoonstelling: een museum organiseert niet alleen de herinnering, maar stelt de herinnering en de collectiegerichte praktijk ook ter discussie. In mijn eigen woorden: ik denk echt dat het lichaam uiteindelijk de enige werkelijke ruimte is voor een dansmuseum, maar dan niet slechts een lichaam dat in staat is zich de choreografieën die het gezien of geleerd heeft te herinneren, maar een lichaam dat gebouwd is op de gaten van het geheugen, een lichaam dat aan de rand van de ruïnes van het geheugen staat, ruïnes die de belangrijkste grond zijn waarop het zich beweegt zoals het doet.”

Vanuit deze veronderstellingen worden de implicaties van de eerder genoemde naamsverandering duidelijker. Het verlangen om het idee te ondergraven van een vast en beperkt perspectief, namelijk dat het belang van kunst en haar implicaties niet verder reiken dan de grenzen van het instituut en zijn gedachtegoed, rechtvaardigt het schrappen van het woord ‘centrum’. Het pleidooi voor een kosmopolitisch model in onze omgang met de wereld maakt het woord ‘nationaal’ achterhaald. En de andere opvatting van dans, van een structuur waarin de bezoeker gezien wordt als ontvanger van een esthetisch (en/of intellectueel) object, naar iemand die aan de uitvoering deelneemt en in veel gevallen volledig betrokken is in een intersubjectieve uitwisseling met de performer, maakt het schrappen van het woord ‘choreografisch’ een voor de hand liggende keuze. Zoals Charmatz zegt, “als de bezoekers deel uitmaken van het museum zijn ze geen publiek meer – dan vindt er een verschuiving plaats tussen deelnemers, bezoekers, toeschouwers en kunstenaars.” Daarnaast is het schrappen van het woord ‘choreografisch’ in dezelfde geest als Charmatz’ strategische toe-eigening van de term ‘nondans’. Deze term, in de jaren negentig ontstaan, verwijst naar verschillende hedendaagse danspraktijken die een grote verandering in de recente geschiedenis van de dans teweeg hebben gebracht, waarvan dit project een essentieel onderdeel is. Deze context van het project geeft ook aan dat de keuze voor ‘museum’ om de nieuwe instelling te benoemen geen reactionaire terugval is, maar eveneens een tactische zet. Om een nieuw fundament voor kritisch handelen te leggen moet het ‘museum’ in het ‘museum van de dans’ begrepen worden als een losse, vluchtige verbinding van nomadische en tijdelijke gebeurtenissen, die het publiek en de kunstenaars opnemen in een dynamiek die niet bepaald wordt door verankerde hiërarchische rollen en posities. Het Musée de la danse wordt zo een instrument om te kijken naar hedendaagse dans en kunst en bijbehorende instituten, tradities, machtsstructuren, als ook hun potentieel, handelingsmogelijkheden en politieke implicaties. Behalve een artistiek project van Charmatz[2] en een institutioneel platform, is Musée de la danse ook een politiek voorstel.

Terug naar expo zéro. Een aantal vragen komt op wanneer we denken aan het overbrengen van wat er tijdens de besloten dagen van het project heeft plaatsgevonden naar de tweedaagse tentoonstelling die elke editie afsluit. Ten eerste, hoe wordt de kennis die in de kleine groep deelnemers is geproduceerd, intuïtief aangevoeld en verspreid (en ook de gemeenschapszin die tijdens deze besloten vier dagen is ontstaan) overgebracht naar een breder publiek? En wat zijn de vormen en methoden om dat te doen, gezien de verscheidenheid aan talen en persoonlijke opvattingen die de opzet van het project met zich meebrengt en de beperkingen van ieder vertaalproces? Wat is de ethiek van het organiseren van zo’n uitwisseling? Anders gezegd, hoe wordt er in zo’n context omgegaan met inherente hiërarchische structuren en machtsrelaties? In de drie edities van expo zérodie tot dusver hebben plaatsgehad, vonden die vragen verschillende antwoorden en kregen ze vorm in een verscheidenheid aan oplossingen. Al deze variabelen worden bepaald door de resultaten van de betreffende besloten sessies, de subjectieve keuzes van de deelnemers en de ruimtelijke/architectonische beperkingen van de ruimte die voor dit werk beschikbaar was.

Tijdens de editie die plaatsvond in LiFE in Saint Nazaire ontlokte de enorme en imponerende betonnen ruimte van een voormalige nazi-basis voor onderzeeërs een heftige reactie op de plek en haar schimmen. Daar voerden de deelnemers hun bijdragen meer gemeenschappelijk uit; meerdere keren liepen ze samen rond de stadiongrote ruimte, wellicht als een vorm van verzet tegen het drukkende karakter ervan. In andere edities werden verschillende individuele situaties bedacht en opgevoerd. Tijdens de editie in Rennes stond de Congolese danser en choreograaf Faustin Linyekula op een zeker moment met een paar grote plastic tassen (die in veel landen in de volksmond ‘vluchtelingen’- of ‘immigrantentassen’ worden genoemd) buiten de plaats van samenkomst, waarmee hij een situatie creëerde die het publiek met zijn eigen aannamen en vooroordelen zou kunnen confronteren. Deze actie stelde echter ook de grenzen van het expo zéroproject en het idee dat het invloed kan hebben buiten het bereik van de manifestatie zelf ter discussie. In dezelfde editie voerde GeorgSchöllhammer, staande in een smalle centrale gang, een continue stroom van zowel monologen als gesprekken op, om daarmee een bepaalde opvatting van theorie en haar plaats in het artistieke veld, haar verspreiding en het algemene thema van engagement met het publiek onder druk te zetten. En in de editie vanexpo zéro in Singapore zette kunstenaar Heman Chong een contractueel spel in elkaar. Hij benaderde mensen met de vraag of ze een verhaal van vijfhonderd woorden wilden lezen, dat ze daarna nooit meer zouden kunnen lezen omdat het niet gepubliceerd zou worden. Dit verzoek ging echter gepaard met de eis dat zij de tekst uit het hoofd moesten leren als voorwaarde om te mogen vertrekken. Chong ziet dit voorstel als een soort sociaal contract, dat in het kennisdomein en de hiërarchische relaties die het vooronderstelt een bewustzijn van de ruileconomie creëert. Hoe dan ook, deze beschrijvingen van wat er in de voorgaande edities van expo zéro plaatsvond zijn noodzakelijkerwijs fragmentarisch en subjectief. Want wat er van elke reprise van het project werkelijk overblijft (ook van de komende bij BAK) is de vraag wat het zal worden.

Met betrekking tot de specifieke context van BAK is het veelzeggend dat de publieke dimensie van het project plaatsvindt in de vorm van een tentoonstelling, een format waarop eerder de hedendaagse kunst dan de gevestigde traditie van de dans aanspraak maakt. Maar deze verbinding tussen de twee velden is niet slechts een spel met taal of zelfs met formats: ze berust op een wezenlijk referentiediscours. De keuze voor een tentoonstelling moet daarom beschouwd worden als een bekrachtiging van en in lijn met processen in de kunst die de afgelopen jaren de tentoonstelling geconsolideerd hebben tot iets wat veel meer is dan de som van esthetische ervaringen in een bepaalde (conventionele) architectuur. Deze opvatting van de tentoonstelling als een ruimte die het mogelijk maakt haar productiesystemen aan de basis zelf ter discussie te stellen en dat in feite ook verlangt, in het volle besef van haar positie en verantwoordelijkheden in en naar de samenleving, wordt gedeeld door het expo zéro project. Dit project gaat verder dan de populistische bekrachtiging van ‘vrije’ ontmoetingsruimten. Het stelt zich een uitgesproken politieke overdenking van de organisatie van kennis, de machtssystemen en institutionele kaders in de samenleving ten doel. Wat het project het publiek biedt zijn geen lege hulzen van een onkritische, neoliberale participatie. expo zéro voorziet daarentegen in scenario’s die mondig en kritisch maken. Deze missie is het die op één lijn staat met een van de ver teruggaande institutionele en conceptuele vraagstukken van BAK: het domein van de kunst definiëren als een publieke ruimte voor het produceren van kennis en het bespreken van de voorwaarden voor gemeenschappelijk handelen.

Endnotes:

[1] Of in de speelse vrije vertaling van Charmatz: ‘Dancing Museum’ (Dansmuseum).

[2] Boris Charmatz legt een verband tussen Musée de la danse en een aantal kunstenaarsmusea uit de kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw: Kurt Schwitters’ museum in zijn appartement, Merzbau(begonnen in 1923), Marcel Broodthaers’ Museum of Modern Art, Department of Eagles (1968) en Thomas Hirschhorns Albinet Temporary Museum met moderne meesters die in 2004 voor een maand in de buitenwijken van Parijs werden getoond. Hieraan zouden we het modernistische utopische project van de in Duitsland geboren Mexicaanse architect Mathías Goeritz kunnen toevoegen, die The Eco Experimental Museumontwierp en bouwde, dat in 1953 geopend werd met ‘een ballet dat aan alle balletten een einde moet maken’ onder leiding van Luis Buńuel.

A text written by Cosmin Costinas, accompanying expo zéro, a project at BAK by Musée de la danse/Centre chorégraphique national de Rennes et de Bretagne, Rennes. The project took place between 12–17 April 2010. For more information regarding expo zéro, please see here.